Hoofd & lijf, Aarde & klimaat

Waar ben je veilig voor de bliksem?

Stel, het begint ineens flink te onweren en de bliksemschichten schieten door de lucht. Wat moet je dan doen?

Metalen kooi

Bliksem is een enorme elektrische ontlading. Hoe die ontstaat, legt KNMI-meteoroloog Lone Mokkenstorm uit in dit filmpje:

Door zo'n ontlading kun je beter niet worden geraakt. In een groot gebouw met gesloten ramen en deuren loop je het minste risico dat de bliksem je treft.

Ook een veilige plek is een auto van metaal (met de raampjes dicht). Dat metaal vormt namelijk een soort kooi om je heen. En, zo liet de Engelse wetenschapper Michael Faraday al zien in de negentiende eeuw: binnen in zo’n kooi merk je niets van elektriciteit die door het metaal gaat. Daardoor heb je ook geen last van bliksem die een auto raakt.

Niet naast iets hoogs

Maar stel dat je ergens buiten bent. Geen gebouw of auto in zicht waarin je kunt schuilen. Waar moet je dan gaan staan?

In elk geval niet naast iets hoogs, zoals een toren, lantaarnpaal of boom. Zorg ook dat je zelf niet boven op een heuvel staat. De bliksem treft namelijk vaak het hoogste punt in een bepaalde omgeving.

Blijf ook uit de buurt van metalen voorwerpen, zoals hekken. En als je aan het zwemmen bent: kom meteen uit het water.

Voeten tegen elkaar!

Een laatste tip: hurk op de grond, met je voeten tegen elkaar. Dat hurken klinkt logisch: zo maak je jezelf klein. Maar waarom moeten je voeten tegen elkaar?

Bliksem is ook gevaarlijk als hij je niet direct treft. Hij kan ook een eind verderop inslaan. Zo’n inslag veroorzaakt dan een elektrisch veld in de grond, dat zich naar buiten toe verspreidt. Als dan je voeten uit elkaar staan, voelt je ene voet een ander elektrisch veld dan je andere. Daardoor kan er een stroom door je heen gaan lopen: het ene been in, het andere been uit. En dat kan dodelijk zijn. Het is dus belangrijk om de afstand tussen je voeten zo klein mogelijk te maken, wil je heelhuids een onweersbui doorkomen.

Dit antwoord is een bewerkte en aangevulde versie van een tekst uit het boek 'Waarom drinken we zoveel koffie?'